Atheïstische Beweging

09_Socrates-Plato

Socrates-Plato

Socrates en Plato

Socrates en Plato moeten in historisch opzicht als twee van elkaar gescheiden figuren worden gezien. In filosofisch en in literair opzicht zijn echter min of meer elkaars “Alter Ego”:
Socrates sprak; Plato schreef. Ze worden hier samen besproken.
Waarom is Plato voor het atheïsme belangrijk, ondanks het feit dat de “Scholastiek”, dwz de katholieke filosofie, voornamelijk op de ideëenleer van Plato is gebaseerd ? Nietzsche merkte in dit verband zelfs op: “Christendom is Platonisme voor het gewone volk”. Men zou dus kunnen zeggen, dat je Plato moeilijk als een atheïst kunt beschouwen ! Dat lijkt waar, maar Socrates, waar Plato voornamelijk over schreef en waarmee hij op z’n minst in literair opzicht mee vereenzelvigd kan worden, werd veroordeeld voor “goddeloosheid” en moet dus als een van de oudst bekende relatieve, zo niet absolute, atheïsten worden beschouwd.
Socrates werd door de Atheense hoge raad ter dood veroordeeld, omdat hij de jeugd zou “bederven”, door ze godsdienst uit hun hoofd te praten. Hij moedigde ze aan, om kritisch over de goden en godsdienst te denken en te praten. Omdat je volgens hem overal kritisch over moest zijn. Socrates vond zelf niet, dat hij de jeugd bedierf; integendeel hij hield vol, dat godsdienst de jeugd bedierf. En hij bood aan, een boete te betalen, vergelijkbaar met 3,95 waarmee hij zijn rechters hoonde. Hij werd in 399 ter dood veroordeeld, omdat hij de door de staat geëerde goden niet eerde. Een getuige, ene Meletos, vond het zelfs nodig, om tijdens het proces op te merken, dat Socrates een “volslagen atheïst” was. Toen duidelijk werd, dat hij het niet zou overleven, toonde Socrates zich vrij realistisch ten opzichte van zijn naderende dood. In de “Apologie” van Plato zegt hij hierover:

“….Laten we het eens zo bekijken: Hoeveel reden zijn er niet, om te hopen, dat de dood een zege is ? Want dood zijn is één van tweëen: Of het is een soort niet-zijn en dan heeft de dode geen enkele gewaarwording, van wat dan ook. Of, zoals sommigen beweren, zou dood gaan een soort verandering zijn; een soort verplaatsing, waarbij de ziel zou verhuizen naar elders. Als er nu geen enkele gewaarwording is, maar alleen iets als een slaap, waarin men zelfs niet droomt: Wat een wonderbare winst moet de dood dan wel niet zijn….? “

Omdat Plato vooral belangrijk is vanwege zijn “Allegorie van de Grot” en zijn “Ideëenleer”, laten we die hier ook de revue passeren. Deze items zijn belangrijk voor de filosofie in het algemeen en tenslotte is atheïsme ook een vorm van filosofie; hoewel je, als je naar de milesische school kijkt, eerder zou zeggen, dat filosofie een vorm van atheïsme is

Maar eerst iets over het Orakel van Delphi, omdat dat zo mooi laat zien, hoe Socrates dacht en waarom hij de vader van de filosofie genoemd kan worden; ongeveer zoals Freud de vader van de psychologie genoemd kan worden:
Men vroeg een keer aan het Orakel van Delphi, wie de wijste man van Athene was. Het orakel antwoordde, dat Socrates dat was. Toen de Atheners aan Socrates vroegen, waarom hij de wijste zou zijn, verklaarde hij dat als volgt:

“….Waarschijnlijk vindt het orakel mij de wijste, omdat ik me er het beste van iedereen van bewust ben, dat ik niets, of bijna niets weet. Altijd als ik aan mensen vraag: Wat is nu eigenlijk schoonheid, wat is nu eigenlijk dapperheid, wat is nu eigenlijk rechtvaardigheid, wat is nu eigenlijk god ? Dan krijg ik meestal eerst een oppervlakkig antwoord. En als ik vervolgens doorvraag, blijkt dat ze het meestal niet eens behoorlijk kunnen definieren. Meestal weten ze dus letterlijk niet, waar ze over praten ! Overigens weet ik het zelf meestal ook niet. Maar ik weet ten minste, dat ik het niet weet. En ik kom er eerlijk voor uit, dat ik het niet weet. Daarom noemt het orakel mij de wijste man van Athene…!”.

In zijn “Allegorie van de Grot” beschrijft Plato de relatie tussen het menselijk bewustzijn en het heelal. Hij vergelijkt de mensen met een aantal figuren, die met hun hoofd vast gebonden in een grot zitten, zodanig, dat ze alleen maar strak voor zich uit kunnen kijken naar een muur. Op deze muur worden schaduwen geworpen door een vuur, dat zich achter hen bevindt en dat ze dus ook niet kunnen zien. Ze zien alleen maar de schaduwen voor zich. En dat is hun hele beeld van de werkelijkheid. Plato brengt hiermee heel beeldend en overtuigend naar voren, dat, datgene wat we als de werkelijkheid, de ons omringende omgeving, beschouwen, slechts een flauwe afspiegeling is van de werkelijke werkelijkheid. Niet meer dan een schaduw van wat er zich afspeelt. In modern natuur-wetenschappelijk opzicht is dit zeker zo: Wat je ziet, bijvoorbeeld de kleuren, is slechts een zeer beperkt gebied van alle golflengtes aan licht, die er zijn; slechts een streepje licht dringt tot ons bewustzijn door. Ook voor wat je hoort, geldt iets dergelijks: slechts een beperkt aantal golflengtes zijn waarneembaar en het grootste gedeelte van wat er te horen zòu zijn, hoor je níet. En hetzelfde geldt voor de overige zintuigen. Plato’s grot is dus duidelijk nog niet achterhaald.

Pythagoras stelde reeds, dat je iets simpels als een cirkel alleen maar kon bedenken. Je kon er niet een laten zien, want die zou onzichtbaar dun zijn. Hiermee gaf hij min of meer de aanzet voor de “Ideëenleer” van Plato; een Ideëenleer, die evenals de Allegorie van de Grot in feite een kennis-theorie is:
De Ideëenleer komt er in het kort op neer, dat je bewustzijn in feite modellen maakt van de informatie-indrukken, die langs zintuiglijke weg binnen komen. En daarvan een wereld construeert, die hij dan voor de werkelijkheid houdt. Het zijn slechts modellen van bomen in ons hoofd, die we de bomen noemen, maar die dus in feite alleen maar een gedachte-constructie, zeg maar een “afdruk” zijn van de echte boom. Een idee ! Je ziet dus niet de echte boom; die krijg je nooit te zien ! Er zijn dus twee werkelijkheden: de bomen zelf en de bomen, die jij ziet( die, technisch gesproken alleen maar in je hoofd bestaan). Wat je ziet is slechts een “idee” van een echte boom.
Daar komt nog bij, dat je zo’n Platoons “idee” nodig hebt om de abstracties te kunnen maken, die nodig zijn, om de taal te laten functioneren: Als je denkt aan een kat, dan kan het zijn, dat jij een net iets ander beeld hebt van een kat dan ik. Toch begrijpt iedereen, wat er bedoeld wordt, als het woord “kat” valt. Er is voor iedereen in de taal slechts één soort “oerkat”, terwijl de echte katten daar allemaal min of meer op lijken…. daar een soort afgeleide van zijn. Zonder dat soort abstracties, zonder dat soort “ideeën”, zou de taal niet kunnen functioneren !
Nog duidelijker wordt het, als we naar het wiskundige begrip “cirkel” kijken. Iedereen weet wat dat is en het is keurig gedefinieerd: De verzameling van punten, die allen dezelfde afstand hebben tot het middelpunt. Maar punten zijn oneindig dun en dat betekent dat er problemen ontstaan, als we een echte cirkel proberen te maken. We kunnen er één tekenen op papier met een passer. Maar al hebben we nog zo’n dun tekenend potlood, we kunnen nooit een cirkel maken, die één punt dik is en hem nog waarnemen ook. Echte cirkels, die aan de definitie voldoen, kunnen dus per definitie niet waargenomen worden. Cirkels bestaan in feite niet in de “echte wereld”. Ze zijn er in ieder geval niet in voor te stellen. Welnu de Ideeënleer stelt, dat de echte cirkel alleen “in je hoofd bestaat” en niet in de echte wereld. Je kunt het ook omdraaien en stellen, dat de gewone wereld, waar dus niet eens cirkels kunnen bestaan, een flauw afgietsel is van de ideeënwereld in je hoofd. En niet de echte; terwijl die ideeënwereld in je hoofd de echte wereld is, bijvoorbeeld omdat daar ten minste cirkels kunnen bestaan.
Plato vond dat alleen de ideeën werkelijk waren. Aristoteles dacht daar iets anders over en men is tot in de Middeleeuwen over deze kwestie blijven discussiëren.

Geef een reactie