Atheïstische Beweging

15_Lucretius

Lucretius

Lucretius

Hij was de belangrijkste volgeling van Epicurus en verbreidde met hem het epicurisme, de grote tegenhanger in de oudheid van het stoïcisme. Hij leefde van 99 tot 55 jaar voor christus; hij was dus tijdgenoot van Julius Caesar en zijn betekenis als dichter is misschien groter dan zijn betekenis als filosoof. Ten tijde van de Republiek, dus ongeveer tot aan de moord op Caesar, was het onder het Romeinse establishment bon-ton om Lucretius te lezen. Maar keizer Augustus, die een soort “terugkeer-naar-de-ouderwetse-normen-en-waarden wou, bewerkstelligde, dat Lucretius’ prachtige gedicht “De Rerum Natura” in de literaire ongenade viel.
Dit bleef zo tot aan de Renaissance. Aan het einde van de Middeleeuwen was er nog één exemplaar van over ! Zelden heeft een dichter zo lang op erkenning moeten wachten. Het gedicht is eigenlijk één grote lofzang op de filosofie van Epicurus, die hij als een soort “verlosser” beschouwt. Wat als een rode draad door het vers heen loopt, is de scherpe tegenstelling met de christelijke waarden op het gebied van vooral materialisme, het ontkennen van de voorzienigheid en de verwerping van de onsterfelijkheid, hetgeen de aversie in de Middeleeuwen tegen zijn werk verklaart.
Angst voor de dood is uiteraard diep in het instinct ingeworteld, al is het maar om darwinistische redenen. Het epicurisme echter verwerpt angst voor de dood en is volgens sommige denkers daarom misschien wel minder populair geworden dan het christendom, dat juist vertroosting zou geven, met haar “beloften” over het hiernamaals. In de late dagen van het Romeinse rijk waren de Stoa en het Epicurisme meer voor de gegoede, wat intellectuelere bovenlaag; terwijl de dikwijls armere onderlaag meer zag in het christendom.
We zullen een zestal citaten geven uit de ” De Rerum Natura”, die voor zichzelf spreken:

“….Ik ben bang,
dat je misschien wel denkt,
dat als je de beginselen van een atheïstisch systeem aanvaardt,
je de weg van de misdaad inslaat !
Integendeel,
veel vaker heeft het geloof misdaad en andere heilloze zaken tot stand gebracht….”

“….Men weet immers niet,
of de ziel aangeboren is,
dan wel bij de geboorte binnen treedt,
en of zij tegelijk met ons weer vergaat,
uiteengerafeld door de dood….”

“….Het is niet moeilijk om in woorden weer te geven, wat de macht van de goden heeft verspreid over de grote volkeren.
En wat de steden heeft gevuld met altaren.
En wat allerlei plechtige rituelen heeft ingesteld, die nu nog in gebruik zijn bij belangrijke gelegenheden en op belangrijke plaatsen.
En in naam waarvan nu nog mensen angst wordt aangejaagd.
En wat nieuwe tempels voor de goden van heel de wereld doet verrijzen.
En wat afdwingt, zich te laten vereren op feestdagen….”

“….Boven zich zagen ze, dat de hemelverschijnselen en de seizoenen van het jaar in een vaste orde evolueerden.
En ze wisten niet, hoe dat kwam.
Dus verzonnen ze als toevlucht ,dat alles door de goden kwam.
En dat alles door slechts één knik van hen werd bestuurd….”

“….En ze verzonnen woonsteden en verblijfplaatsen voor hun goden in de hemel.
Welk een rampspoed riep het mensengeslacht over zichzelf af ?
Toen ze dergelijke daden aan goden toeschreven.
En ook nog verschrikkelijke woede uitbarstingen aan hen toeschreven.
Welk een verdriet hebben ze zichzelf gedaan ?
Wat hebben zij ons aangedaan ?
Welk een tranen voor onze nakomelingen ….?”

“….Het is helemaal geen kunst, om het hoofd te omhullen,
of te draaien bij een steen,
of je tot ieder altaar te wenden,
of jezelf voorover op de grond te storten, of je handen te vouwen voor de tempel van één of andere god, of een altaar te besmeuren met het bloed van een dier,
of om een belofte te verbinden met weer een andere belofte.
Veel beter is het om de wereld met een vredig gemoed te aanschouwen….”

Vooral met deze laatste regel betoont Lucretius zich een echte epicurist.

Geef een reactie