Atheïstische Beweging

26_Hobbes

Hobbes

Hobbes

Hobbes leefde in Engeland van 1588 tot 1679. Hij maakte de Engelse burgeroorlog mee, wat hem tot een soort anti-revolutionair maakte. Hij was heel erg voor een sterk centraal koninklijk gezag. Hij was minder de werkelijkheid gedetermineerd was. Alles had een mechanische oorzaak. Zelfs het menselijk leven. Hiermee betoonde hij zich een volger van Descartes. Het menselijk leven was volkomen materialistisch, mechanisch en dus gedetermineerd. Met als gevolg dat de vrije wil een illusie was. Mensen handelden als automaten gedreven door slechts twee hartstochten: de wil om te overleven en de angst om dood te gaan. Daarom was het logisch en dus ook legitiem, dat iedereen aan zichzelf dacht. In de oertijd was er namelijk aanvankelijk een strijd van allen tegen allen, waarbij de sterkste won. Uiteindelijk heeft men daaraan een einde gemaakt door een koning alle macht te geven, zodat er een sterk centraal gezag kwam, dat de mensen beschermde tegen elkaar.
Omdat het logisch was, dat het individu aan zich zelf dacht, mocht men in het systeem van Hobbes militaire dienst weigeren. Iets wat in de meeste staten van vandaag nog niet eens geldt!
Ook moest het volgens hem mogelijk zijn, dat een generatie de wetten van een vorige generatie verwierp. Dit was volkomen nieuw en tot dan toe onmogelijk. Hobbes hanteerde een negatieve definitie van vrijheid: Vrijheid is datgene wat overblijft, nádat de overheid haar macht heeft uitgeoefend.

Hij was het met Spinoza eens, dat het nodig was om het kerkelijk gezag te onderwerpen aan de staat, omdat de priesterklasse de mensen dom hielden door het middel van het geloof, om zelf macht uit te oefenen. Overigens was te veel macht van de priesters ook nog schadelijk voor het geloof zelf. Hobbes wilde daarom een sterke koning. Het zou niet moeilijk moeten zijn, om de mensen aan het koningschap te laten geloven, want het was ook gelukt, om ze aan god te laten geloven. En zelfs aan de transsubstantiatie, wat duidelijk onmogelijk is en indruist tegen het gezonde verstand (zie: Scotus, Wycliffe en Spinoza). Ook het idee, dat de paus onfeilbaar zou zijn, was irrationeel en moest losgelaten worden.

Hobbes ging ervan uit, dat het menselijk voorstellingsvermogen dermate beperkt was, dat het onmogelijk was om een god voor te stellen. De mensen wisten niets van god, omdat ze er niets van kònden weten (zie: Scotus). Alle begrippen, inclusief het godsbegrip, bestonden alleen maar omdat we er woorden voor hebben. We denken, dat die dingen bestaan, maar dat is onjuist: We hebben een uitdrukking voor een vierkante cirkel; maar dat wil niet zeggen dat zo’n ding bestaat (zie: Pythagoras en Socrates/Plato).

Het was onvermijdelijk, dat hij van atheïsme werd beschuldigd. Een remonstrantse priester zei over Hobbes: “Zijn ongeloof ruïneert het zuiver christelijk denken en samen met Spinoza gebruikt hij filosofie om de bijbel te ondermijnen” (zie: Spinoza). Eén en ander resulteerde er onder meer in, dat het Britse Lagerhuis een commissie instelde, die onderzoek moest doen naar atheïstische geschriften, waarbij die van Hobbes expliciet werden genoemd. Hij kreeg een publicatieverbod en zoals zoveel vrijdenkers en filosofen van zijn tijd publiceerde hij daarom in Amsterdam.

Geef een reactie