Atheïstische Beweging

30_Holbach

Holbach

d’Holbach

d’Holbach leefde in Frankrijk tijdens de verlichting van 1723 tot 1789.
Hij stierf in het jaar, waarin de Franse Revolutie uitbrak. Zijn werk was niet alleen uitgesproken (absoluut) atheïstisch, maar ook zeer anti-clericaal en zeer anti-christelijk in de lijn van Meslier. Net als deze laatste was hij terughoudend om te publiceren, bang voor de publieke opinie. Het was toen nog vrij gevaarlijk, om je mening, als atheïst en criticus op het geloof, te laten blijken. Helaas is dat in sommige landen thans nog het geval. Meslier probeerde vervolging te ontkomen, door na z’n dood te publiceren; d’Holbach deed dat, door onder pseudoniem uit te geven of op naam van een ander; soms zelfs van overleden personen.
Hij moet als één van de baanbrekers van het verlichtingsdenken gezien worden. Hij heeft 500 artikelen toegevoegd aan de ‘Encyclopédie’, die hij hielp publiceren met mensen als Diderot, Rousseau, Voltaire en Montesquieu
d’Holbach was tegen georganiseerde religie en vond in het algemeen, dat christendom de mens tot een vorm van zelfontkenning bracht. Hij nam het christendom kwalijk, dat je niet van het leven mocht genieten, terwijl dat genieten van het leven nu juist zo belangrijk was. Niet alleen in materieel opzicht -hij hield van lekker eten en drinken-, maar ook in geestelijk opzicht; net als Epicurus vond d’Holbach het noodzakelijk, om van het leven te genieten, omdat je anders in filosofisch opzicht nergens toe kwam.
Het heelal bestond uit slechts twee dingen: materie en energie; waarin hij Demokritos en Hobbes navolgt.

d’Holbach’s kritiek begint al met de schepping en het paradijs:

“….Door een slecht gedefinieerde toestand, die omschreven wordt als almacht, heeft god het heelal en onze wereld tevoorschijn getoverd uit het niets, om de mens als woonplaats te dienen. Nauwelijks heeft de eerste mens het licht gezien of diezelfde god spant een valstrik. God hangt een verboden appel weg en laat de slang de vrouw overreden om er van te eten. Haar man krijgt ook een hapje. En op grond van deze gebeurtenis halen de man, de vrouw en hun nageslacht tot op de dag van vandaag zich een serie rampen op de hals, die hun weerga niet kennen. Massale verdrinking, dood eerstgeborenen enzovoorts. God had spijt van zijn schepping en vond het makkelijker om het menselijke soort door verdrinking te vernietigen dan om een alternatief te verzinnen. Een geringe overtreding van één individu leidt tot vervloeking van de gehele mensheid.
Maar de mensen blijken een taai ras. Door het optreden van Noach wordt de mensheid gered en krijgt van onze lieve heer een nieuwe kans. Na enige generaties is het echter weer fout, maar deze keer is god dermate onmachtig, dat hij zijn zoon stuurt. Zijn zoon wordt vervolgens op een afschuwelijke manier gedood door zijn eigen volk en ze nemen een nieuwe religie.
Hoe kan een christen goedheid toeschrijven aan zo’n god….?”

Als het gaat om ‘ziel en zaligheid’, betoogt d’Holbach, dan zijn mensen bereid om alles te verdragen. De eerste christenen doorstonden zelfs kruisigingen en voor de leeuwen geworpen worden, om maar niet van hun godsdienst af te zien. Toch zijn ze, zodra ze de macht hadden, zelf andersdenkenden gaan vervolgen. De priesters van een vervolgde sekte, bestaande uit armoezaaiers en zieken, wisten zich meester te maken van de Romeinse keizerstroon en vanaf die dag was niemand meer veilig voor ze. De priesters leefden bijna altijd in onmin met elkaar en brachten hun agressie over op hun volgelingen en daarmee op alle volkeren. En ook op zichzelf en elkaar. Hun agressie gaat zelfs zover, dat een stervende zichzelf eerst zondig moet verklaren, voordat men hem wil vertroosten.

Christendom is ook, gaat d’Holbach verder, een gewoonte. Tijdens onze eerste kinderjaren hebben we namelijk geen enkel geestelijk verweer tegen de indrukken, die men ons van god tracht te geven. Later in ons leven, wanneer we wel over beoordelingsvermogen beschikken, zit het al zo diep in ons, dat het te laat is. Merk op, dat hij hiermee vooruit loopt op Freud. Daardoor kan het zijn, dat religies zich duizenden jaren konden handhaven. Dawkins noemt dat een “meme”.

d’Holbach is het met Spinoza, Meslier en Bayle eens, dat de moraal alleen maar gevonden kan worden door de rede en de filosofie. En dat een moraal, gebaseerd op christendom, juist tot een decadente moraal leidt; in die zin dat christelijk denken de mens een slecht gevoel over zichzelf geeft in plaats van een goed gevoel. Nietzsche werkt dit idee later uit in ‘Genealogie der Moraal’ en Freud behandelt het ook. De moraal, die christenen wordt aangeleerd is onheus, tegennatuurlijk, onpraktisch, tegen het leven gericht, doet de mens aan de rede twijfelen en maakt mensen tot slaven. Hun geestkracht wordt gebroken en ze komen vijandig tegenover elkaar te staan met een vijandigheid, die bijna altijd tot disproportioneel bloedvergieten leidt. En volkomen zinloze bezigheden, waar niemand wat aan heeft, zoals bidden, tempels bezoeken, boete doen en zich onthouden van genot noemen ze goed leven ! Ondanks deze aantoonbare morele perversiteiten durven de volgelingen van deze volstrekt immorele godsdienst ook nog te beweren, dat er zonder religie geen moraal zou zijn. En bovendien, waarom bemoeien ze zich eigenlijk met de moraal, als ze deze wereld alleen maar als een doorreisplaats beschouwen ?

Een van de belangrijkere werken van d’Holbach heet: ‘Het Christendom Ontsluierd’ ; hierin doet hij net, alsof hij met god spreekt, als ‘filosofen onder elkaar’:

“…. U bent het natuurlijk met me eens, dat het in beginsel goed is, om de religie in het algemeen en uw religie in het bijzonder te onderwerpen aan het tribunaal van de rede.
U beeft toch ook, als u kijkt naar de gruweldaden, die de christelijke onverdraagzaamheid over de mensheid heeft uitgestort.
U aanvaardt, dat uw religie gevestigd werd op een bloeddorstige god. U aanvaardt, dat een bloeddorstige god leidde tot een bloeddorstige religie.
U aanvaardt, dat een religie die gevestigd is op bedrog, natuurlijk een eeuwige twistappel is….”

d’Holbach eindigt dan met:

“….Laten we het christendom ontsluieren,
Laten we haar ware kwaadaardige aard laten zien,
Laten we haar bronnen onderzoeken,
Laten we haar principes analyseren,
Laten we haar volgen in haar pogingen verder op te rukken….”

Geef een reactie