Atheïstische Beweging

35_Freud

Freud

Freud

Voor Freud (1856 – 1939) geldt dat we de belangrijkste van zijn ideeën al hebben besproken en geciteerd elders op de site. Dus zullen we volstaan met een ruwe schets van zijn denken, op grond waarvan hij tot zijn atheïsme kwam.

Strikt genomen was Freud geen filosoof, maar psycholoog, maar omdat zijn antireligieuze gevoelens ontstonden door zijn eigen onderzoek naar de menselijke geest, is hij voor het atheïsme een van de belangrijkste denkers. Het is nauwelijk overdreven om te stellen, dat hij de psychologie heeft uitgevonden. De indeling van het menselijk innerlijk in het onbewuste, het bewuste en het über-ich, is voor het eerst door Freud geopperd en is nadien nooit meer achterhaald. Natuurlijk zijn er al lang weer nieuwe theoriën, maar die zijn bijna allemaal afgeleid van Freud: hetzij doordat men één idee van Freud verder en dieper uitwerkt; of er onstaat een nieuwe theorie, doordat men één punt van Freud juist weerlegt.
Ook is de indeling in periodes, die een opgroeiend kind doormaakt van Freud. Hij onderscheidt vanaf de geboorte tot het zesde levensjaar vier fases: orale fase, anale fase, fallisch-narcistische fase en de genitale fase. Deze fases worden voornamelijk beïnvloed door de interactie met vader, moeder en de overige gezinsleden. Storingen in deze periode predisponeren voor neuroses op latere leeftijd. Volgens Freud is dit zo sterk, dat je kunt stellen, dat je hele leven een echo is van je eerste vier levensjaar. Je hele leven lang ben je op onbewust niveau aan het verwerken, wat je in de eerste vier levensjaar overkomt. De ervaringen in die eerste vier jaar bepalen, hoe je later relaties aangaat, of je hetero- of homosexueel wordt, waar je bang voor bent en waarvoor niet, maar vooral welke neuroses je krijgt en in welke mate.
Godsdienst invoeren bij een kind, die door één van bovenbeschreven periodes gaat, betekent volgens Freud dat de kans op latere neurotische stoornissen bijzonder toeneemt. Vooral sexuele stoornissen, omdat neuroses nooit zonder sexuele afwijkingen gepaard gaan.
Met Nietzsche was hij het eens, dat het een ‘rotstreek’ van het christendom was, dat het mensen schuldgevoel gevoel gaf betreffende hun sexuele behoeftes. Freud vond dat je gewoon van sex moest genieten; hij was niet voor niets een enorme bewonderaar van de Oudheid. Maar in de tweede helft negentiende-, eerste helft twintigste eeuw was dat nog lang niet zo algemeen aanvaard als nu in de éénentwintigste eeuw.
In het algemeen fungeert god in psycho-anlytisch opzicht als een imaginaire (en dus neurotische) voortzetting van de vader en moeder uit de kindertijd. Een klein kind, zeker onder de vier jaar, is enerzijds volkomen geïmponeerd door de macht die z’n ouders over hem hebben, anderzijds voelt zo’n infant zich ook veilig en beschut door diezelfde vader en moeder. Een volwassene wordt natuurlijk geacht zelfstandig te leven, onafhankelijk van z’n ouders. Maar in het onderbewuste blijft dat verlangen naar die beschutting van de ouder sluimeren en dat maakt religie verleidelijk. Eigenlijk is godsdienst dus een vorm van niet volwassen worden en een neurotische vorm van blijven hangen aan de infantiliteit.

Freud heeft zeer veel boeken geschreven. De volgende handelen vooral over religie:
Totem en Taboe; De Toekomst van een Illusie; De Man Mozes en de Monotheistische Religie; Dwanghandelingen en Godsdienstoefeningen; Het Onbehagen in de Cultuur.

Geef een reactie